Van de twee auteurs zal het vooral de naam van Ray Coppinger zijn die veel mensen bekend in de oren zal klinken. Samen met zijn vrouw Lorna is deze Amerikaanse etholoog en trainer tientallen jaren de wereld over gereisd om onderzoek te doen naar de manier waarop honden geëvolueerd zijn. In hun gezamenlijke boek Dogs: A New Understanding of Canine Origin, Behavior and Evolution – inmiddels een klassieker – beargumenteerden zij onder andere dat honden niet direct van wolven afstammen en dat zij ook niet bewust tam werden gemaakt door de vroege mens. Deze en andere bevindingen, ingegeven door zijn zeer uitgebreide en langlopende onderzoeken, hebben Coppinger een definitieve plek in de top van de hondenwereld opgeleverd.
Medeauteur Mark Feinstein is hoogleraar in de cognitieve wetenschappen en heeft onder meer onderzoek gedaan naar de huishond en wilde hondachtigen zoals de New Guinea Singing Dog. Zijn interesse ligt met name op het vlak van de vocalisaties van verschillende gedomesticeerde diersoorten.
In How Dogs Work leggen zij uit hoe de hond ‘werkt’; welke processen en mechanismes hem in staat stellen te doen wat honden doen. De focus ligt hierbij op een aantal werkhondenrassen: sledehonden, veedrijvers (Border Collies uit Schotland), honden die het vee beschermen tegen roofdieren (Maremma, Anatolische herders en de Šarplaninac) en Chesapeake Bay Retrievers (opgevoed en getraind door de zoon van Coppinger). Enkele vragen die er bijvoorbeeld gesteld worden zijn: “Hoe ontstaan de verschillende werk-gerelateerde gedragingen?” en “Zijn er grenzen aan wat een (werk)hond kan doen?”.
Het is op meerdere fronten een pittig boek. Direct aan het begin wordt al duidelijk dat het geen hartverwarmend relaas over de hond als beste vriend van de mens zal worden. Integendeel. De auteurs stellen de zaak meteen op scherp door de hond te vergelijken met een (biologische) machine, een aanpak die te herleiden is naar de tijd van René Descartes. Deze zienswijze zal veel mensen in eerste instantie tegen de borst stoten. Hoewel zij toegeven dat cognitieve processen een rol spelen, is het niet hun intentie hier in het boek dieper op in te gaan. Zelfs de emoties van de hond, een doorgaans zeer geliefd onderwerp, komen in het geheel niet aan de orde. De hond wordt neergezet als biologisch wezen – niet meer en niet minder – dat in staat wordt gesteld te bewegen en bepaalde gedragingen te vertonen door de werking van onderliggende krachten en mechanismes. Denk hierbij aan bepaalde intrinsieke patronen in spel-, foerageer- en voortplantingsgedrag, maar ook aan de manier waarop de hond gevormd is (zijn lichaamsbouw).
Het is de bedoeling van de auteurs deze processen voor een groot deel bloot te leggen, net zoals je het mechaniek van een horloge uit elkaar kan halen om te zien wat hem aandrijft. Zij gaan hierbij uit van de traditionele ethologische benadering van mensen als Konrad Lorenz en Niko Tinbergen, hier en daar aangevuld met modernere termen en ideeën die het resultaat zijn van hun eigen onderzoeken en ervaringen. Dit klinkt allemaal erg technisch en dat is het in feite ook. How Dogs Work zal daarom niet voor iedereen zijn weggelegd. Hoewel Feinstein en Coppinger hun best doen de theorie op een toegankelijke manier te beschrijven en te verhelderen aan de hand van aansprekende praktijkvoorbeelden, is het geen boek dat je even snel doorleest. Een groot voordeel hiervan is dat je bijna verplicht wordt om goed na te denken over de zaken die besproken worden. Hun nuchtere ethologische aanpak is zowel confronterend als leerzaam en het stelt je als lezer voor de vraag of er inderdaad niet teveel hogere cognitieve processen aan honden worden toegedicht. De auteurs zetten je wat dat betreft weer even met beide benen op de grond, als je daar tenminste voor open staat.
Raymond Coppinger & Mark Feinstein
How Dogs Work
The University of Chicago Press
ISBN 9780226128139
243 pagina’s
€ 28,99