Is mijn hond écht blij?
De angst voor Antropomorfisme
Antropomorfisme, het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke dieren, wordt bij het wetenschappelijk onderzoek naar het gedrag, de emoties en het bewustzijn van het dier als een groot probleem gezien. We zouden dieren hierdoor menselijker maken dan ze daadwerkelijk zijn. Daarnaast staat objectiviteit hoog in het vaandel en het is nu eenmaal erg lastig objectieve uitspraken te doen over de innerlijke belevingswereld van dieren. Toch hoeft antropomorfisme lang niet zo´n complex probleem te zijn. Zolang er zorgvuldig mee wordt omgegaan, kan het juist dienen als een zeer nuttig hulpmiddel.
Een korte geschiedenis
De term is een samenvoeging van de Griekse woorden ánthrōpos (mens) en morphē (uiterlijke vorm). Oorspronkelijk werd antropomorfisme beschreven als de neiging om menselijke gevoelens en uiterlijke kenmerken toe te schrijven aan elke levende of niet-levende entiteit, voornamelijk goden. Aardig om te vermelden is dat de negatieve betekenis die nu door veel wetenschappers aan de term wordt toegekend, zijn oorsprong vindt in de opvattingen van Xenophanes (570 v. Chr.). Het voorstellen van goden in menselijke vorm gaf volgens hem alleen maar problemen. Goden werden namelijk verondersteld perfecte wezens te zijn, het was denigrerend hen een menselijk uiterlijk en menselijke eigenschappen toe te dichten. Door het concept van een god aan antropomorfe termen te onderwerpen, ontstond er verwarring over welke karakteristieken een god zou moeten hebben. Tevens was het van onze kant wel erg arrogant te denken dat goden op mensen moesten lijken. Op deze manier kreeg antropomorfisme de negatieve bijklank die het vandaag de dag nog heeft en ging men het gebruik van antropomorfe taal vermijden.
Darwin
Het is voor ons als hondenliefhebbers haast onvoorstelbaar dat er nog steeds mensen zijn die vinden dat we niet kunnen zeggen dat een hond blij, verdrietig of boos is omdat dit menselijke emoties zijn. Lange tijd werden dieren zelfs als een soort machines gezien, zonder enige vorm van bewustzijn of emoties. Met de evolutietheorie van Charles Darwin (1809-1882) werd men echter gedwongen het innerlijke leven van dieren met andere ogen te bezien. Hij stelde dat wij geëvolueerd zijn uit de lagere diersoorten en die redenering volgend werd het erg lastig om bewustzijn of emoties bij die soorten te ontkennen. Zo werd niet alleen duidelijk dat dieren geen machines zijn, maar ook dat mensen dieren zijn. Zijn ideeën stuitten in die tijd echter op veel weerstand; mensen waren nog niet bereid aan te nemen dat zij verwant waren aan de apen. Ook was er veel kritiek op de wetenschappelijke methode die Darwin hanteerde; hij zou teveel gebruik maken van anekdotisch (subjectief) bewijsmateriaal en antropomorfe beschrijvingen. Zo zei hij bijvoorbeeld over honden dat zij in staat waren gevoelens als schaamte en trots te ervaren. Dit kon men in die tijd niet accepteren en er ontstond wederom behoefte aan een objectieve wetenschap met gecontroleerde experimenten.
Behaviorisme, opkomst en verval
Bewustzijn en emoties verdwenen gaandeweg weer helemaal naar de achtergrond en de aandacht werd met name gericht op observeerbaar gedrag. Deze stroming werd het ´behaviorisme´ genoemd. Volgens deze zienswijze zouden zowel mensen als dieren alleen reageren op bepaalde prikkels uit de omgeving. Ook een emotie is niets meer dan aangeleerd gedrag. Processen die zich van binnen afspelen werden beschouwd als ontoegankelijk en zaten opgesloten in de zogeheten ´black box´. Zo omzeilde men ook gelijk de problemen die antropomorfisme met zich meebracht. Het is lastig aan te geven wanneer het behaviorisme nu precies zijn aanzien verloor, maar het bleef tot in ieder geval de jaren ´50 van de vorige eeuw zeer invloedrijk.
Het was uiteindelijk de cognitieve revolutie die het definitieve einde van het behaviorisme betekende. Vanaf de jaren ´70 werd er steeds meer onderzoek gedaan naar bewustzijn en andere cognitieve processen bij dieren. Nog steeds werden hierbij beschrijvingen van de subjectieve beleving liever vermeden omdat dergelijk onderzoek onwetenschappelijk zou zijn. De laatste jaren is er echter een ommekeer merkbaar; steeds meer wetenschappers vinden dat er wel onderzoek gedaan kan worden naar de innerlijke belevingswereld van dieren, mits dat op een kritische en zorgvuldige wijze gebeurt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een recent onderzoek waaruit bleek dat honden een gevoel voor rechtvaardigheid hebben. Hoe past antropomorfisme nu in dit plaatje? De wetenschap vraagt immers nog steeds om een neutrale taal en objectieve resultaten. Laten we dit eens bekijken op het gebied van emoties bij honden.
Honden, emoties en antropomorfisme
Zoals gezegd is het bedreigende aan antropomorfisme vooral het subjectieve element wat ermee gepaard gaat. Subjectiviteit is echter een essentieel onderdeel van observatie; ieder observeert vanuit een bepaald perspectief, een eigen persoonlijke zienswijze. Het is onmogelijk onze menselijke bril af te zetten en op een objectieve manier naar de wereld te kijken. Een neutrale, geheel objectieve taal bestaat dus eigenlijk niet. En als we onze eigen taal niet kunnen gebruiken om iets te zeggen over wat er in onze honden omgaat, hoe kunnen we dan ooit bepalen welke emoties ze ervaren? We kunnen nu eenmaal niet in hun hoofd kruipen en we spreken geen ´honds´. Het doet geen afbreuk aan het perspectief van de hond door de emoties die zij zo overduidelijk ervaren te beschrijven in menselijke termen als jaloezie, empathie, verdriet, liefde en blijdschap. Door middel van antropomorf taalgebruik maken we de emoties van onze honden juist meer toegankelijk. We kunnen hun gevoelens op die manier beter begrijpen en uitleggen. Als ik bijvoorbeeld met mijn eigen honden aan het spelen ben, zie ik de schittering in hun ogen, de kwispelende staarten, de open mond en ontspannen kaak. Ik zou dit zeker willen omschrijven als pure en oprechte blijdschap.
Dit betekent natuurlijk niet dat een hond emoties op exact dezelfde manier als mensen hoeft te ervaren. Al zijn er vele overeenkomsten, we mogen niet vergeten dat we met een andere diersoort te maken hebben. Daarom moeten we ook oppassen dat we honden niet te véél vermenselijken. In onze huidige cultuur zijn er vele voorbeelden te noemen waarbij de balans enigszins is doorgeslagen en honden als mensen, zij het wat kleiner en hariger, behandeld worden. Honden met gelakte nagels en een geverfde vacht, honden die als baby´s in modieuze tasjes worden meegedragen, je kan het zo gek niet bedenken.
Honden hoeven niet altijd hetzelfde leuk te vinden wat wij leuk vinden. Door hun gedrag goed te observeren en daar een beschrijving aan te koppelen, gebruikmakend van onze eigen ervaringen, kunnen we ons echter wel een voorstelling maken van wat zij in bepaalde situaties denken en voelen en daar rekening mee houden.
Samenvattend
Het is onvermijdelijk dat we het gedrag van de hond interpreteren vanuit onze eigen menselijke gevoelens, gedachtes en taal. Maar honden zijn geen mensen en het is heel belangrijk te proberen de dingen ook vanuit hun perspectief te zien en ons te verdiepen in hun fascinerende belevingswereld. Een zorgvuldig en kritisch gebruik van antropomorfisme kan daarbij gezien worden als een nuttig, nagenoeg onmisbaar hulpmiddel. Het is een manier om tot die belevingswereld door te dringen, een manier om uitdrukking te geven aan en een verklaring te geven voor datgene wat we waarnemen.
Ook bij het wetenschappelijk onderzoek naar emoties en bewustzijn bij dieren kan antropomorfisme als hulpmiddel gebruikt worden. Nauwkeurige, kritische en gedetailleerde antropomorfe beschrijvingen kunnen namelijk dienen als informatiebron voor het generen van hypotheses en voorspellingen. Zo kunnen wetenschappers, als zij er open voor staan, theorieën ontwikkelen omtrent de dierlijke belevingswereld en hebben we de mogelijkheid om waardevolle kennis op te doen.
Verder lezen: R.W. Mitchell, N. Thompson & L. Miles (1997), Anthropomorphism, anecdote and animals: The emperor´s new clothes? Albany NY: Suny Press
Zie ook: Artikel Biotec